God verlaten …
Preek zondag 25 juni Ontmoetingskerk Geleen
Een storm woedt op het meer. Een twaalftal vissers zit in het midden van die storm. De vissersboot dreigt te zinken. Dit zijn ervaren vissers, die wisten wat de risico’s waren van zo’n storm. Jezus slaapt voor in de boot en lijkt zich niet bewust van enig gevaar. Dit zijn geen gewone vissers. Het is de kleine groep mensen die ten nauwste betrokken is bij Jezus en zijn missie. Hiervoor hebben ze werk, hun vrienden, hun familie, alles wat hen lief is verlaten. Maar hoe sterk is hun betrokkenheid? Stel dat Jezus samen met zijn discipelen daar in de storm vergaan was? We zouden geen Goede Vrijdag gehad hebben, geen Pasen, geen Pinksteren, geen evangelieën, Nieuwe Testament, geen kerk.
Job is in een soortgelijke situatie van dreiging, angst en levensgevaar en hij stelt de vraag of God hem kan redden uit zijn ellende.
Het boek Job behoort tot de wereldliteratuur. Als kind hield ik erg van sprookjes. In het kort verlopen die meestal als volgt: Er is een arm, maar eerlijk en natuurlijk knap meisje, die het welverdiende geluk heeft dat een prins op haar verliefd wordt. Ze gaat wonen in een paleis en dan eindigt het verhaal met de woorden: en ze leefden nog lang en gelukkig. Dit zit er bij ons heel diep in. In Amerika lezen we verhalen van krantenjongens die het tot miljonair brengen. Eind goed, al goed. In het verhaal van Job is het omgekeerde het geval. Hij begint als iemand die schatrijk is, en gezond, en geliefd, en trouw, en rechtvaardig. Daarna valt hij tot de diepste diepte en raakt alles kwijt. Hij wordt straatarm, lijdt honger, wordt melaats en dan door iedereen verstoten. Hier beschrijft Job zijn vroegere situatie: Job 29: 11 Ieder die mij hoorde prees mijn woorden,
Ieder die mij zag had niets dan lof,
12 omdat ik de arme redde die om hulp riep, en de wees die in de steek gelaten was.
13 Ik werd gezegend door de stervende, in het hart van de weduwe bracht ik de vreugde terug.
14 Ik kleedde mij in gerechtigheid en deze kleedde mij, het recht was mij een mantel en een tulband.
15 Ogen was ik voor de blinde, voeten was ik voor de lamme.
16 Voor de behoeftigen was ik een vader, ik verdedigde de zaak van vreemdelingen.
Job had alles: rijkdom, aanzien en een goed geweten. Hij had een gelukkig huwelijk en kinderen waar hij trots op was. Dit vinden we zoals het hoort. Zo moet het zijn. Je bent eerlijk en trouw en je wordt daarvoor beloond door God en de mensen. Dit is in overeenstemming met ons gevoel van rechtvaardigheid.
Maar dan wordt Jobs lot volkomen omgekeerd. Alles wat eens zijn identiteit bepaalde wordt hem afgenomen: zijn rijkdom, zijn bezit, zijn vrouw en zijn gezin en uiteindelijk ook zijn gezondheid. In plaats van dat de mensen hem eer bewijzen verachten ze hem.
Dit is de mens. We zijn toch niet meer dan stof en as? Op Aswoensdag is het gebruik in de rooms-katholieke kerk om iedereen, na de werveling van carnaval, ene askruisje te geven en daarbij uit te spreken: “Mens, gedenk dat gij stof zijt en tot stof zult terugkeren.” Na de verkiezing van een paus verbrandt de kardinaal, die het hoogste in rang is, voor de ogen van de nieuwe paus een wollen draad. Dit is een symbolische handeling om de nieuwe paus er aan te herinneren dat de werkelijkheid vergankelijk is en dat alle uiterlijke schijn en de pracht en praal van de pausverkiezing eigenlijk nietig is
Het menselijke leven is beperkt in tijd, broos en kwetsbaar. We ervaren ziekte en ongeluk. Waar is God dan? Waarom helpt hij ons niet, terwijl wij toch hem trouw zijn, naar de kerk gaan, zo rechtvaardig mogelijk proberen te leven, geld geven aan goede doelen, zoals de slachtoffers van de tsunami en van de aardbeving in Yogyakarta en Amnesty? Er komt geen antwoord.
Job 30: 20 Ik roep u om hulp, maar u antwoordt niet; ik sta voor u, maar u wilt mij niet zien.
21 U bent wreed voor mij geworden, met al uw kracht hebt u zich tegen mij gekeerd.
In de bijbel staan vaker verhalen van mensen die zich van God en mensen verlaten voelen. Zoals in Psalm 22 2
Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten? U blijft ver weg en redt mij niet, ook al schreeuw ik het uit.
3 ‘Mijn God!’ roep ik overdag, en u antwoordt niet, ’s nachts, en ik vind geen rust.
Jezus zelf ervoer dat hij van God en mensen verlaten was aan het kruis.: Mattheus 27: 46 Aan het einde daarvan, in het negende uur, gaf Jezus een schreeuw en riep luid: ‘Eli, Eli, lema sabachtani?’ Dat wil zeggen: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’
Waarom laat God dit allemaal toe? Hij is toch goed? Leed verontmenselijkt. We staan ineens in een andere werkelijkheid en in een andere relatie met God. God is niet meer de gulle gever van alle goeds, waarvoor we hem dagelijks danken. Dit is een situatie waarin ons geloof zich moet bewijzen wat het waard is.
Het antwoord op de vraag naar waar God dan is wordt in het boek Job God zelf in de mond gelegd. Het antwoord is dat we als mensen voor God met open vragen moeten leren leven en kunnen leven. We moeten moedig onze eigen beperktheid durven aanvaarden.
God is niet de dictator, die alles onder controle heeft, alles weet en alles beïnvloedt. Hier is meer het beeld van God als een tuinman, die een tuin verzorgt waarin ook onkruid te vinden is. Het is het beeld van een herder, die zijn kudde hoedt. Of als een vader en moeder, die hun kind de vrijheid geven om zijn eigen weg te gaan, om de wereld in te gaan, om fouten te maken en daarvan te leren.
God bekommert zich om ons, ook lijkt hij afwezig. Onze gebeden en onze protesten naar God hebben zin. Er is troost, ook in onze pijn en onze zorgen.
Uiteindelijk komt Job tot het inzicht dat God niet afhankelijk kan zijn van de situatie waarin hij zich bevindt. Job 42
1 Nu antwoordde Job de HEER: 3 Wie was ik dat ik, door mijn onverstand, uw besluit wilde toedekken?
Werkelijk, ik sprak zonder enig begrip, over wonderen, te groot voor mij om te bevatten.
5 Eerder had ik slechts over u gehoord, maar nu heb ik u met eigen ogen aanschouwd.
In de diepste nood, in het gevoel dat God hem verlaten heeft, ervaart Job terugkijkend, de aanwezigheid en de troost van God. Dat is de kracht van ons geloof. Amen