“Hoe beërf ik het eeuwige leven?”Dit was de ernstige vraag van iemand, die vanaf zijn vroege jeugd zich actief met deze vraag had bezig gehouden. Het verlangen naar het eeuwige leven, naar het Rijk van God, een wereld waar vrede heerst en welvaart. Jezus vergelijkt het met het zoeken naar een parel van grote waarde. Als je die eenmaal gevonden hebt geef je er alles voor op om hem in je bezit te krijgen.
Wie is de mens? De mens is meer dan een denkend dier. Hij is ook veel meer dan zijn brein. Hij is zich ervan bewust dat er een andere grotere werkelijkheid is, de werkelijkheid waar je door je geloof toegang toe kunt krijgen. Er is bij ieder mens een verlangen om deel te hebben aan die werkelijkheid, die boven en buiten ons is, maar ook diep in ons hart. Het is de werkelijkheid die we God noemen.
Het kostbaarste wat we hebben, en wat we helemaal om niet gekregen, is ons eigen leven. Wat doe je er mee? Wat maak je er van binnen de grenzen van je mogelijkheden? Aanvaard je de veantwoordelijkheid ervoor? Wat is je specifieke roeping? Wat past helemaal bij je om te doen? Onze levens zijn eindig en hoe ouder je wordt hoe sneller de tijd lijkt te gaan, natuurlijk is dit ook omdat je menselijkerwijs gesproken steeds minder tijd over hebt in verwachte jaren van je leven. Je wilt een antwoord op de wezenlijke vragen van het leven. Je daarmee bezig houden maakt je leven de moeite waard.
Is je leven je bezit? Je kunt nog zo goed voor jezelf zorgen en zo gezond mogelijk probeen te leven. Dat geeft nog geen garantie op een lang leven in voortdurende gezondheid en vitaliteit. Maar hetzelfde geldt voor je bezit. Zonder je leven heb je er helemaal niets aan.
De evangelist Marcus beschrijft in zijn evangelie hoe iemand naar Jezus kwam, die voor hem op zijn knieën viel en hem vroeg: “Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?” Hij aanvaardt het oordeel en het inzicht van Jezus. Hij vernedert zich. Hij heeft nog niet gevonden wat hij zoekt. Hij komt met de hoop dat Jezus hem verder kan helpen op zijn weg naar geestelijke groei. Hij is hier gekomen om te leren. Jezus wijst de aanspreektitel af en wijst hem door naar God. Alleen die is goed. Dan vervolgt Jezus met:
“Volg de geboden.
– Heb respect voor je medemens,
– Eer je vader en je moeder,
– Blijf je huwelijkspartner trouw,
– Beroof niet iemand van het leven,
– Steel niet en
– Bedrieg iemand niet.”
Het zijn de geboden van de tweede tafel van de Tien Geboden. De man reageert door te zeggen dat hij dit allemaal al vanaf zijn jeugd heeft gedaan. Jezus ziet dat hij de waarheid spreekt. Het betekent ook dat het niet onmogelijk is om de wet, zoals die in de Bijbel staat en zoals Jezus die herformuleert, helemaal te volgen. Jezus begon van de man te houden, van zijn inzet, van zijn levensernst, en zelfs van zijn gevoel dat het allemaal nog niet genoeg was wat hij gedaan heeft. Dan zegt Jezus zegt dat het hem nog maar aan een ding ontbreekt. “Ga heen. Verkoop alles wat je bezit en geef het aan de armen. Dan zul je een schat in de hemel hebben. Kom dan terug en volg mij en wordt mijn leerling.”
Onthecht je van je aardse bezittingen. Het leven wat Jezus hem biedt is hard en best extreem. Het is leven van de bedeling. Je weet niet wat de volgende dag je gaat brengen. Je hebt geen plaats om je hoofd neer te leggen. Je kunt regelmatig met een lege maag moeten gaan slapen. Laat alles in je leven over aan God. Dat maakt je volledig vrij. Vertrouw alleen op Hem. Geloof dat er geen grenzen zijn aan de macht van God. Voor God is niets onmogelijk.
Voorafgaand aan deze passage met de man die op zoek is gegaan naar de weg tot het eeuwige leven heeft Jezus ons het kind al als voorbeeld gesteld. Wie het Rijk van God niet aanneemt als een kind kan het niet beërven. Bij een kind staat niets het in de weg. Het heeft geen eigen bezit, geen status. Het gaat er bij het kind alleen om om de liefde te ontvangen, dei zijn ouders het graag willen geven en om liefde terug te geven.
De man gaat bedroefd heen. Het is teveel gevraagd. Deze laatste stap, de sprong in het duister, kan hij niet maken. Het probleem is niet zijn rijkdom, maar zijn onvermogen om alle zekerheden op te geven. De Bijbel is niet tegen rijkdom op zich. Er zijn daar veel mensen die door God rijk gezegend zijn met bezittingen, Abraham, Jacob, Jozef, David, Salomo, Job. Ze waren allen ook zeer vrijgevig. Het gaat erom wat je met je rijkdom doet en hoe je houding is ten opzichte van je bezit. Heb jij je bezit of heeft het bezit jou? Het gaat ook niet alleen om geld en goederen. Je kunt ook bezeten worden door iets anders waar je helemaal van afhankelijk wordt, zoals sport, een verslaving aan werk, aan drank, aan status, een dure auto of wat dan ook. Zelfs kun je jezelf emotioneel totaal afhankelijk maken van een geliefd persoon. Niemand kan echter twee heren dienen, zegt Mattheüs (6, 24). De kortste samenvatting van de wet is: “Dien de Heer met heel je ziel, heel je hart en heel je verstand en je naaste als jezelf.” Er mag dus daarnaast eigenlijk geen plaats zijn voor iets anders waar je totaal afhankelijk van wordt. De mens is geschapen om vrij te zijn. Dat is de les van het Exodus verhaal. Jullie waren slaven in Egypte, maar nu hefet God je vrijgemaakt.
Je kunt het Rijk van God niet verdienen door bijvoorbeeld heel erg je best te doen, door als het ware punten te verzamelen. Jezus zegt: “Als je heel stipt alles doet wat in de wet staat dan ben je toch maar een onnutte dienstknecht die alleen maar doet wat hem is opgedragen.” Het gaat om je hart, om je ziel en om levenskunst. Jezus toonde de relativiteit van de rijkdom aan met de gelijkenis van de rijke man, die een grote oogst had binengehaald. Hij zei tegen zichzelf: Ik ga grote schuren bouwen om mijn bezit op te bergen. Dan zal ik zeggen: Mens, je hebt grote rijkdom. Rust nu uit, eet en drink en geniet ervan. Maar God zei: Dwaas. Nog deze nacht komt men je leven van je opeisen. Voor wie zijn dan al die voorzieningen die je voor jezelf getroffen hebt?
Of de mens die tegen Jezus zei: “Ik zal U volgen. Maar laat mij eerst afscheid nemen van mijn huisgenoten.” Jezus wijst hem scherp af. “Je bent niet geschikt. De overgave moet onvoorwaardelijk zijn. Want hij die de hand aan de ploeg slaat, maar omziet naar wat achter hem ligt, is ongeschikt voor het Rijk van God.” ( Lc 9, 61-2).
Jezus zegt hetzelfde in andere woorden tegen de wetgeleerde Nicodemus, die ‘s nachts tot hem komt om van Jezus te leren. “Iemand moet opnieuw geboren worden om het Rijk van God te zien.” Dat is al het oude moet je achter je laten om een heel nieuw leven te beginnen.
Jezus zegt tegen zijn leerlingen na het vertrek van de rijke man: “Het is erg moeilijk voor een rijke om het Koninkrijk van God in te gaan. Het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat.” De leerlingen zijn ontsteld. Als het voor een vrome, wetsgetrouwe jood als deze man al bijna onmogelijk is wie kan dan nog gered worden? Jezus antwoordt dat wat bij mensen onmogelijk is bij God mogelijk is. Niets is voor God onmogelijk. Stel daarom God centraal in je leven. Dat was ook de eerste reactie van Jezus op de vraag van de man, die naar hem toekwam met de vraag naar het eeuwige leven.
Op de vraag van Petrus wat het de leerlingen oplevert die alles achter zich gelaten hebben om Jezus te volgen antwoordt Jezus met twee uitspraken: “Wie niet vader, moeder, zoon of dochter haat kan niet mijn leerling zijn.” Dat wil zeggen de bereidheid hebben om ook van wat je het meest lief is afstand te doen. Maar er is tegelijk ook een belofte: “Wat je opgeeft zal je honderdvoud terugkrijgen en in de komende wereld het eeuwige leven. Het is een paradox. Je geeft alles op en je krijgt het honderdvoud weer terug. Toen de moeder en de broers en zussen van Jezus hem lieten roepen reageerde hij niet op hun verzoek. Hij zei tegen de menigte, doe naar hem luisterden, terwijl hij om zich heen keek: “Hier is mijn moeder en hier zijn mijn broers en zussen.” Je krijgt dus terug een veel grotere familie van allen die zich broeder en zuster noemen in Jezus.
Wat je terugkrijgt voor de overgave is een leven in vrijheid, vrijheid van de last van je verleden. Leer vooruit te kijken naar de toekomst. Daar is je leven, niet in het verleden. Kijk niet meer naar de fouten die je misschien ooit in je leven gemaakt hebt. Niet naar de schuld die je mogelijk op je geladen hebt. Niet naar de spijt die je hebt over iets wat je gedaan hebt of juist nagelaten hebt. Laat het los.
Hoe leer je een kind lopen? Door het los te laten.
Het is allemaal al met andere woorden zo gezegd:
“Wees niet bezorgd voor je leven.
Het leven is meer dan het voedsel.
Je lichaam is meer dan je kleding.
Leer van de vogels in de hemel.
Ze zaaien niet en ze maaien niet en
toch ontbreekt het hen aan niets, want God zorgt voor hen.
Leer van de bloemen in het veld.
Salomo in al zijn rijkdom was niet zo mooi gekleed
als die simpele veldbloemen.” (Lucas 12, 22 ev)
Zo te kunnen leven is genade.
Amen