Pasen: De eerste zondag

Lezen: 1 Corinthe 15, 19-26; Johannes 20, 1-18

De opstanding is een geheimzinnig en uniek gebeuren. De vier evangeliën en Paulus in zijn brieven berichten ons erover en vanaf het begin is dit de centrale belijdenis van de kerk. De oudste vorm vinden we bij Paulus in 1 Corinthe 15: 3-5.

“3 Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, 4 dat hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat, 5 en dat hij is verschenen aan Kefas en vervolgens aan de twaalf leerlingen.”

Die opstanding van Christus is niet het opnieuw tot leven wekken van een dood lochaam, zoals bij Lazarus of bij de jonge man van Naïn. Het gaat het om een totale transformatie, een nieuwe schepping, een nieuw begin.

Het leven
Het menselijke leven, ons menselijk zijn is nooit helemaal te begrijpen, ondanks voortdurende pogingen daartoe door zowel de wetenschap als de filosofie. Hoeveel we ook weten, er blijken steeds weer grenzen te zijn aan ons kennen. Maar mensen zijn in staat tot een geloofsact. Tot overgave. Tot aanvaarding. We zien dat bijvoorbeeld in intermenselijke relaties. We zijn met een kleine aantal mensen in ons leven bijzonder intens betrokken. Dat zijn onze ouders, ons levenspartner, onze kinderen, wanneer we die hebben. Zelfs wanneer we van hen gescheiden zijn door de dood leven ze in onze gedachten verder. Hoe zou vader of grootvader dat vinden? Je hebt nog een foto van hen staan op een centrale plaats. Er zijn mensen in je leven die alles voor je betekenen. Je kunt je niet voorstellen dat ze er niet meer zijn of dat je zonder hem of haar verder zou kunnen leven. Toch weten we dat het menselijke leven eindig is. Misschien is daarom het leven wel zo bijzonder omdat het zo broos en zo bedreigd is.

De dood hoort bij het leven. De dood is het meest harde en ongenadige feit in onze werkelijkheid. We hebben ook het gevoel dat de dood er eigenlijk niet zou moeten zijn. We kunnen elkaar eeuwige liefde en trouw beloven. Ik denk dat ons geloof in de opstanding aansluit op dit soort menselijke ervaringen. Er is uitzicht op heil, waarbij de dood niet het laatste woord heeft.

Maria van Magdala
Paulus noemt haar niet in zijn korte belijdenis van de Opstanding. Hij noemt Petrus als de eerste getuige. Maar bij de evangelist Johannes is Maria van Magdala de sleutelfiguur. Ze is afkomstig uit Magdala, een plaatsje even ten noorden van Tiberias aan het meer van Galilea, waar Jezus zijn werk als rondtrekkend rabbi begon. We weten weinig of niets van deze Maria. Ze heeft in de loop van de geschiedenis wel sterk tot de verbeelding gesproken. Volgens een oude katholieke overlevering zou ze de zondares zijn die de voeten van Jezus zalfde. Feit is dat Maria van Magdala Jezus diende, samen met andere welgestelde vrouwen, met alles wat zij bezaten (Lc 8: 2). Het is zeker dat ze behoorde tot de intimi, tot de “inner circle”, samen met Nicodemus, Jozef van Arimatea en Nathanael, en de discipelen, die vaak “de Twaalf” worden genoemd.

Op de eerste dag van de week, de derde dag na Jezus’ dood aan het kruis, vroeg in de morgen terwijl het nog donker is, gaat Maria van Magdala alleen naar het graf van Jezus. Ze ziet er bij aankomst dat de zware, grote steen die het graf afsloot is weggehaald. Ze loopt snel terug naar huis om dit aan Petrus en de geliefde leerling te melden. Ze dacht misschien aan grafroof. “Ze hebben de Heer uit het graf weggenomen en we weten niet waar ze hem neergelegd hebben.” De identiteit van de geliefde leerling is onzeker. Hij is hier de verteller. Hij lag aan Jezus’ borst bij het Laatste Avondmaal, hij was aanwezig bij de kruisiging, samen met Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jezus. Onmiddellijk na het bericht van Maria lopen Petrus en de geliefde leerling, nee ze lopen niet, ze rennen naar het graf. Ze zien een leeg graf, waar de linnen doeken waren blijven liggen, en een  opvallend detail, de doek die Jezus’ gezicht bedekt had apart netjes opgerold ernaast. Dit lijkt in niets op een grafroof.

De Bijbel zegt dat ze er niets van begrepen omdat “ze uit de Schrift nog niet begrepen hadden dat Jezus uit de dood moest opstaan.” (vs 9) De opgestane Jezus zelf legt even later de opstanding zo uit aan de Emmaüsgangers. Beginnend bij Mozes en de profeten legt Jezus uit dat dit allemaal zo moest plaats vinden. De opstanding staat in de lijn van de beloften van God aan zijn volk, God die met de mens en zijn volk wil zijn, met Abraham, Mozes, Samuël, David, Elia, Jesaja en met alle mensen van goede wil. Het gaat bij Pasen om een vervulling van de beloften van God aan zijn volk zoals die in het Oude Testament staan. Die belofte worden nu en hier bij de Opstanding vervuld.

Petrus en de geliefde leerling gaan weer terug naar huis. Maria blijft. En ze huilt. Ze buigt zich naar het graf. Het graf is niet leeg. Ze ziet er twee engelen, die er eerst nog niet waren of die voor haar niet zichtbaar waren.  Een was er aan het hoofd – en een aan het voeteneinde van de plaats waar men het lichaam van Jezus gelegd had. De engelen vragen: “Waarom huil je?” Dit is blijkbaar de taak van deze engelen, uitsluitend om aan Maria te vragen: “Waarom huil je?”  Alsof dat niet evident was wanneer je een huilende vrouw bij een graf ziet. Het is aan de andere kant een goede vraag wanneer er geen aanleiding meer is om te treuren. Maria antwoordt dat ze haar Heer zoekt, althans zijn lichaam. Ze kijkt om en ziet iemand, die ze voor de tuinman houdt. Deze vraagt haar hetzelfde als de twee engelen: “Waarom huil je?” En vervolgens meer specifiek: “Wie zoek je?” Maria antwoordt dat ze het lichaam van Jezus zoekt om het mee te nemen. Dan noemt Jezus Maria bij haar naam: “Maria”. Dan en daaraan herkent ze de opgestane Heer. Iemand noemt haar naam, waar ze dat niet verwachtte. Ze antwoordt: “Rabboeni!” Jezus verschijnt aan Maria als allereerste. Niet aan Petrus en de geliefde leerling die ook zojuist in de buurt waren. Blijkbaar waren die er nog niet klaar voor.

Maria is de eerste getuige van de opstanding. Ze beantwoordt die ervaring met een geloofsbelijdenis. “Rabboeni” Dat is de aanspreektitel voor de allergrootste onder de rabbijnen en meer speciaal voor de Messiasprofeet. Men kan de titel ook vertalen met: “Goddelijke Heer.”

Dan zegt Jezus: “Houdt me niet vast.” De opstanding is niet de voortzetting van de oude relatie, die onderbroken is door de gevangenneming, de kruisiging en de dood. Er is nu een  totaal nieuwe relatie met Jezus, als de opgestane. Jezus maakt Maria tot een apostel, in de eerste plaats tot “ de Twaalf” . De Oosterse Kerk vereert Maria Magdalena als de Apostel van de Apostelen, omdat ze door Jezus gezonden wordt naar de discipelen. Jezus noemt die nu zijn “broeders en zusters.” Dat is nieuw. Voorheen waren dit “de leerlingen.”  Jezus sprak toen over “mijn Vader”  en “ mijn God.”  Nu spreekt hij over “jullie God”  en “ jullie Vader.”  Over Maria van Magdala heen is dat woord gericht tot de kleine geloofsgemeenschap van de twaalf en de mensen die bij hen nauw betrokken waren. Zij de op deze eerste dag van de week, de eerste zondag, bijeenkomen achter een  gesloten deur. Maria gaat terug naar die geloofsgemeenschap om haar geloof te delen.

Van Jezus en Maria Magdalena naar de Twaalf en vandaar naar de heel Palestina, het Romeinse Rijk en het Oosten tot ons hier bijeen in Beek in het tweede decennium van de 21ste eeuw: We horen dat hij leeft. Hij is waarlijk opgestaan. De dood is overwonnen en heeft geen kracht meer. Vanuit dat geloof gaat het werk van Jezus, zijn woorden, zijn gelijkenissen, zijn genezingen verder.

Dit is de paasboodschap van Maria: “Hij is niet hier bij het graf! Het graf is leeg.” “Waar is hij dan wel?“ ” In Galilea zullen jullie hem zien”’ In Jeruzalem in de bovenkamer verschijnt Jezus dezelfde avond van de eerste zondag nog aan de leerlingen die door de gebeurtenissen van die dag, het verslag van Petrus en de geliefde leerling en door het getuigenis van Maria op zijn komst voorbereid zijn.” Jezus komt binnen en zegt: “Vrede zij met jullie.” Shalom aleichim. Salem eleikum. En ze geloofden.

Later verschijnt Jezus nog aan Paulus op weg naar Damascus. En Jezus belooft “waar twee of drie verenigd zijn in mijn naam daar ben ik in hun midden.”

 Conclusie
Zijn wij voorbereid op het accepteren van de opstanding? Hoe kunnen we dit geloofsfeit relevant maken in ons leven, in ons werk, in onze relatie met anderen.

Pasen 2013. Het is een vroege Pasen. Spoedig zal de natuur zich aan ons op zijn mooist vertonen. De bloesems en bloemen komen uit en een lichtgroen wolk van blaadjes aan de bomen, die eerst wel dood leken. De witte en gele narcissen gaan binnenkort de winterklokjes vervangen. De zon wordt warmer en we krijgen nieuwe hoop en nieuwe energie. We worden er vrolijk van. Het lijkt of de natuur ons wil overtuigen van de werkelijkheid van Pasen .

En we horen:
“Zie ik maak alle dingen nieuw.
Ik zal bij je zijn alle dagen
Ik heb je geroepen bij je naam.”

Amen