Preek zondag 6 november Maasbracht
Op weg naar de tempel
Het is oorlog in Europa. Het is weer oorlog in Europa en er zijn oorlogen in veel andere delen van de wereld ver weg van ons. Onschuldige mensen worden slachtoffer. Waarom zijn er al die oorlogen? Draait echt alles in de wereld alleen maar om macht en om geld van enkelingen? Maar waar is dan het lang verwachte Rijk van God? Waar staan wij als leden van een christelijke geloofsgemeenschap?
Jezus is in het deze zondag gelezen Bijbelgedeelte van de Olijfberg op weg naar de tempel in Jeruzalem. De naam Jezus betekent ‘God verlost.’ Hij is de Heiland, de Verlosser. Hij kondigde aanzijn volksgenoten de komst van het Rijk van God aan. Hij zei ook: ‘Het is al gekomen! Zie je het dan niet?’ Kijk maar: Doven kunnen weer horen, blinden zien, lammen zijn gaan lopen, zij die honger hebben worden gevoed, zieken worden genezen en doden worden opgewekt.
De intocht in Jeruzalem
Jeruzalem is de heilige stad, de Gouden Stad, de stad van David en de stad van God. Het is de stad waar de tempel van God staat op de berg Sion. Maar Jeruzalem is ook een stad in de wereld. Het is een stad waar in de loop der tijd vaak om gevochten is. Het is moeilijk te begrijpen wat voor Heiland en koning Jezus wil zijn. Hij is in alles anders dan wat we van een koning verwachten. Daar verwachten we van dat hij in een paleis woont, waar hij op een troon zit met een kroon op zijn hoofd en een scepter in zijn hand. Het is iemand die over onmetelijke rijkdommen beschikt en die talloze dienaren heeft die hem op al zijn wenken bedienen. En als het oorlog is laat hij zijn paard zadelen en trekt hij aan het hoofd van zijn troepen ten strijde.
Jezus is een andere koning en zijn Rijk is een ander Rijk. Er zijn geen paarden en ruiters en strijdwagens en zwaarden. Jezus rijdt vanaf de Olijfberg Jeruzalem binnen op het veulen van een ezel. Het dier is nog onbereden. Daar win je geen oorlog mee. Voor niemand is hij een bedreiging. De profeet Zacharia had wel al vijf eeuwen eerder over de komst van zo’n koning geprofeteerd. Velen in het Jeruzalem van de tijd van Jezus en in heel Palestina kenden deze tekst.
“Juich Sion
Jeruzalem schreeuw het uit van vreugde!
Je koning is in aantocht,
Bekleed met gerechtigheid en zegen.
Nederig komt hij aanrijden op een ezel,
Op een hengstveulen, het jong van een ezelin.
Ik zal de strijdwagens uit Efraïm verjagen
En de paarden uit Jeruzalem
De bogen worden gebroken.
Hij zal vrede stichten tussen de volken
Zijn heerschappij strekt zich uit van zee tot zee
Van de rivier tot de uiteinden van de aarde.”
Dit is het soort koning waarover de psalmdichter in Psalm 72 spreekt.
“Geef, o God, Uw wetten aan de koning
Uw gerechtigheid aan de Koningszoon
Moge hij recht doen aan de zwakken
Redding bieden aan de armen.
Hij zal bevrijden wie arm is en om hulp roept,
Wie zwak is en geen helper heeft.
Hij verlost hen van onderdrukking en geweld,
Hun bloed is kostbaar in zijn ogen.”
De inwoners van Jeruzalem ontvangen Jezus als de Messiaanse koning. Ze zingen Jezus toe. Ze roepen ‘Hosanna, hosanna’. Dat betekent ‘Red toch.’ Het is een roep om Gods hulp. Ze zwaaien met palmtakken. Zo’n massale publieke demonstratie is een groot risico. Dit valt heel slecht bij de Romeinse bezetters van Palestina, die altijd beducht waren voor een opstand tegen hun bewind en die bereid waren om alle verzet in de kiem te smoren.
Jezus weent.
Jezus neemt niet welwillend en glimlachend alle lofprijzingen in ontvangst. Integendeel. Hij weent. Jezus kijkt verder dan de vrolijke, uitgelaten menigte. Hij ziet dat zijn Rijk van vrede, ondanks de weerloosheid ervan, door sommige machthebbers als een bedreiging wordt gezien. Jezus is begaan met de slachtoffers van een dergelijk hardhandige ingrijpen van de Romeinen, zoals gebeurde bij een joodse opstand tegen het Romeinse gezag tussen 66 en 73. Hele dorpen en steden worden in deze militaire campagne vernietigd en de inwoners gedood of als slaaf verkocht. Vrijwel de totale bevolking van Jeruzalem komt om. De prachtige stad wordt met de grond gelijk gemaakt. De tempel wordt in brand gestoken. Alleen een stuk muur blijft staan. Maar ook wenend om al dit leed van zijn eigen tijd is Jezus de Messiaanse koning, in zijn liefde voor de mensen en zijn verdriet om het lijden van de slachtoffers. Wenend is hij bij de slachtoffers van alle zinloze oorlogen de eeuwen door tot aan de dag van vandaag.
Jezus in de tempel
De tempel was een vertrouwde plek voor Jezus. Hier was hij als eerstgeboren zoon aan God opgedragen. Hier hadden zijn ouders hem vrijgekocht met het offer van de armen: twee tortelduiven. Hier ging hij jaarlijks met zijn ouders heen voor de viering van het joodse paasfeest. Hier was hij als twaalfjarige al in gesprek met Schriftgeleerden. De berg Sion, de Tempelberg, was de plaats waar God aanwezig wilde zijn. Hier was het Heilige der Heiligen en het was de centrale plek voor de joodse eredienst. Hier brachten vrome joden hun offers aan God. Dit was de plek waar het hele volk Israël samen kwam op hoogtijdagen, zoals het joodse paasfeest.
De tempelautoriteiten hadden toegestaan dat er in de tempel in de voorhof van de heidenen handelaars zich vestigden voor de verkoop van offerdieren en voor het wisselen van geld. Men mocht in de tempel namelijk alleen alles betalen met de meest zuivere munt. Jezus ziet het als een ontheiliging van de tempel. De tempel is in de eerste plaats een plaats voor gebed. Het lijkt nu meer op een rovershol. Jezus maakt een zweep van touwen. Zo’n zweep is een middel om offerdieren als ossen, schapen en geiten te drijven, maar het is niet iets waarmee je mensen pijn kunt doen. Hij gooit de tafels van de geldwisselaars om, maar valt geen mensen aan. Jezus treedt krachtig op, maar het lijkt erop dat hij zo’n natuurlijk gezag heeft dat de handelaars en geldwisselaars zich schikken in hun lot en de tempel verlaten. Of misschien zijn ze het wel eens met Jezus dat het geen pas heeft om hun activiteiten in de tempel te verrichten. Het is ook mogelijk dat Jezus ook bij hen al gezag had als man van God in aanmerking genomen alles wat hij voor de mensen had gedaan in Galilea en in Jeruzalem.
Tegen de avond gaat Jezus terug naar Bethanië, wat op een korte afstand van Jeruzalem gelegen is. Daar verblijft hij in het huis van Maria, Martha en Lazarus. Dagelijks gaat hij nu naar Jeruzalem om er in de tempel het volk te leren van de komst van het Rijk van God en van de belofte van redding. Het is een ander Rijk. Het is een rijk van armen, van hen die verdriet hebben, die hongeren en dorsten naar gerechtigheid. Het is een rijk van hen die barmhartig zijn, van vredestichters, van nederigen van hart, van hen die God vrezen en van zachtmoedigen. De menigte hangt aan zijn lippen.
De tempel zal in het jaar 70 door de Romeinse veldheer Titus vernietigd worden. De waardevolle liturgische voorwerpen in de tempel neemt hij als oorlogsbuit mee naar Rome. Die tempel was het huis van God. Maar God heeft geen huis nodig dat door mensenhanden gebouwd is. Hij is daar waar men hem wil toelaten in zijn of haar leven. Hij is daar waar twee of drie in zijn naam aanwezig zijn.
Na zijn opstanding uit de doden na het joodse paasfeest, op de eerste dag van de week, gaf Jezus aan zijn leerlingen de opdracht om het Goede Nieuws van heil en verlossing, van de komst van Zijn Koninkrijk, verder te gaan vertellen, aan de mensen in Judea en Galilea en vandaar aan mensen in de hele wereld tot aan de uiteinden van de aarde. Ze deden wat hun Meester van hen vroeg en ze werden van leerlingen apostelen, geleid door de Heilige Geest. Ze vreesden hierbij geen vervolging, verwerping, ziekte en zelfs niet de dood. Dit is ook wat de apostel Paulus de gemeente Thessaloniki meedeelt: geef het evangelie wat je gehoord hebt door.
Het is oorlog in Europa. We moeten zeggen: Het is weer oorlog.
Wat kunnen we doen?
Laten we blijven hopen op en bidden voor vrede en blijven geloven in die andere werkelijkheid, de werkelijkheid, die Jezus ons voorleefde.
De werkelijkheid van het Rijk van God.
Amen