Het begin van het evangelie

Het evangelie volgens Marcus is het oudste van de vier evangeliën van onze Bijbel. Het doel van de evangelist Marcus met zijn evangelie is schrijft hij in de openingszin. Hij wil “het begin van het evangelie van Jezus Christus, de zoon van God” te beschrijven. Het gaat hem om het evangelie, de goede boodschap, zoals Jezus die in woord en daad ons bekend maakte. Die goede boodschap, het goede nieuws, is sindsdien steeds doorgegeven van generatie op generatie van mensen die door die boodschap geïnspireerd werden en wier levens erdoor veranderde. Dit gaat door tot in onze tijd toe en ook wij brengen het evangelie een generatie verder. De verhalen blijven mensen inspireren, motiveren en troost geven de hele wereld over.
We blijven bezig om de woorden van het evangelie in ons leven in te passen. We doen nog steeds moeite om ons de woorden eigen te maken.

1

Marcus beschrijft de roeping van de eerste vier leerlingen Petrus en Andreas en Jacobus en Johannes. Het zijn twee keer twee broers, allen vissers. Dan gaan ze naar Kapernaum. Jezus preekt er in de synagoge. Hij roept de mensen op om zich te bekeren want het Koninkrijk van God is nabij. Het is al doorgebroken. Jezus bevestigt dat in woord en daad, in gelijkenissen, twistgesprekken met Schriftgeleerden en genezingen. De wereld moet weer worden zoals God die wilde toen hij die schiep. Daar is geen plaats meer voor zonde, voor oorlogen en geweld, voor ziekte en voor dood.

Aan het begin van Jezus’ leven als rondtrekkende rabbi en leraar staan drie wonderen, die hij doet in Kapernaum, een stad aan de oever van het meer van Genezareth, waar hij woonde. Het eerste wonder is de uitdrijving van een boze geest, die een man al heel lang kwelde. De boze geest roept dat hij weet wie Jezus is. Hij is de heilige van God. Jezus spreekt de boze geest bestraffend toe en gebiedt hem te zwijgen. Dan drijft hij hem uit. De tweede genezing is die van de schoonmoeder van Petrus, die door een flinke griep aan haar bed gekluisterd is. Hij geneest haar en zij staat op van haar bed en gaat voor haar gasten zorgen. De derde genezing is die van een melaatse, wanneer Jezus en zijn leerlingen Kapernaum al verlaten hebben en Galilea rondtrekken.

2

Melaatsheid, in de nieuwe vertaling spreekt men van huidvraat, is in de Bijbel een veelheid van huidaandoeningen en er vallen meer aandoeningen onder dan wat we nu lepra noemen. Het werd gezien als een bijzonder zware straf van de hemel. Zonde, schuld en ziekte waren nauw met elkaar verbonden in het denken van het oude Israël.

De Wet van Mozes zoals die in Leviticus, Deuteronomium en andere boeken van het Oude Testament staat is een richtingaanwijzer voor het joodse volk en voor de mensheid hoe men moet leven. De bepalingen van de Wet eisen van de mensen een voortdurende zorg voor de zwakke, voor de wees, de weduwe, de armen en de vreemdeling. Je dient bijvoorbeeld bij het oogsten een deel van de oogst op het veld te laten, zodat de armen door het nalezen aan gratis graan kunnen komen om hun brood te bakken. Er staat dat je geen misbruik mag maken van een zwakke positie van een medemens. Stapel geen schuld op schuld bij een medemens die jou iets verschuldigd is. Scheld ieder die je iets schuldig is om de zeven jaar alle schuld kwijt. In het licht van deze wetgeving zijn de regels over de melaatsen wel heel zwaar. Er bestond geen geneesmiddel tegen melaatsheid. Daarom vormde melaatsheid een bedreiging voor de hele samenleving op dezelfde manier zoals ebola dat nu is in West Afrika. Melaatsheid maakt je onrein. Onrein is alles wat de band tussen God en de mens kapot kan maken. De onreinheid van de melaatse draagt de melaatse over op alle mensen en alle voorwerpen die hij aanraakt. Ook het huis wat hij betreedt wordt onrein. Hij moet na het uitbreken van zijn ziekte zijn verdere leven in afzondering doorbrengen. Hij moet iedereen die in zijn buur t komt waarschuwen door het roepen van “Onrein, onrein!” Hij moet gescheurde kleren dragen met ongekamd haar zonder hoofdbedekking . Hij draagt zelf al de tekenen van de rouw over zijn eigen dood. Hij is een levende dode geworden.

Een melaatse had de plicht om alle contacten met niet melaatsen te vermijden. Maar hier houdt deze melaatse man zich niet aan. Hij loopt naar Jezus toe, knielt voor hem neer en zegt: “Als u wilt kunt u mij rein maken.” Jezus ziet hem aan en wordt door medelijden bewogen. Het Griekse woord wat Marcus hier gebruikt houdt ook een soort ingehouden woede in. Hoe heeft het in ´s hemelsnaam zover kunnen komen met Gods schepping dat deze mens zo moet lijden?
Jezus raakt de man aan en zegt: “Ik wil het. Wordt rein.” De man is op slag van zijn ziekte genezen. Dat Jezus de melaatse aanraakt is belangrijk, want een melaatse mocht je niet aanraken. Nu wordt Jezus zelf onrein. Daarmee wordt hij zelf uit de gemeenschap verbannen. De toegang tot de tempel is hem ontzegd. Pas na offers en een uitgebreid reinigingsritueel kan hij weer rein worden verklaard. De aanraking betekent voor de melaatse: “Ik hoor er weer bij. Ik ben geen paria meer.” De aanraking van de melaatse vormde een overtreding van de Wet van Mozes, maar er is nog een andere wet, de wet van de barmhartigheid, de liefde en het mededogen.
Dan gebiedt Jezus hem met klem om aan niemand iets over deze genezing vertellen. Jezus wil niet alleen de wonderdoener zijn. Zijn missie is veel omvattender. Hij wil de mensheid klaar maken voor een nieuwe openbaring. Hij wil in woord en daad laten zien dat het Koninkrijk van God op handen is.

De man wil of kan zich niet aan de afspraak houden en vertelt aan iedereen hoe hij genezen is en door wie. Het gevolg is dat er zoveel mensen naar Jezus komen om door hem genezen te worden dat hij zich voor hen moet verschuilen op afgelegen plaatsen.

3

We lazen vanmorgen nog een genezingsverhaal. Naäman, de opperbevelhebber van het leger van Syrië was melaats geworden. In die tijd waren Israël en Syrië voortdurend met elkaar in oorlog. Naäman had de veldslag bij Ramoth Gilead Israël verslagen. Zo had zijn vrouw een slavin uit Israël gekregen. Dat meisje raadde haar meester aan om naar Eliza, een groot profeet in Israël te gaan. Die kon als hij het wilde hem wel genezen. Naäman gelooft het meisje en gaat met een groot gevolg en veel geschenken naar Israël. Hij heeft bij zich een brief van de koning van Syrië aan de koning van Israël met het verzoek om Naämon te genezen. Eliza liet de koning weten dat hij Naäman naar hem kon sturen. Toen Naäman zich bij Eliza aandiende zond deze zijn knecht met de opdracht dat Naäman zich zeven keer in de Jordaan moest onderdompelen. Naäman was beledigd. Zo’n bad nemen in een vieze rivier ging tegen zijn eer in. Zijn knechten overtuigden hem echter ervan om het toch te proberen. Hij deed dat en was onmiddellijk van zijn ziekte genezen toen hij uit de rivier kwam. Hij moest om genezen te worden al zijn trots en zijn gevoel van superioriteit laten varen. Zijn geschenken hadden geen invloed. Hij had alleen te vertrouwen op het woord van zijn Israëlische slavin die hem over de wonderdaden van Eliza had verteld. Na zijn genezing erkende hij dat de genezing gekomen was niet van Eliza, maar van de God van Israël. Hij nam grond mee naar huis om terug in Damascus deze god te eren en te dienen.

4

Wie stonden er echt open voor de boodschap van het evangelie? Het waren vaak de buitenstaanders, de zieken, zondaars, tollenaars, blinden, melaatsen, lammen. Velen van hen droegen een last, die hen uitsloot van de gemeenschap. In hun ontmoeting met Jezus veranderen ze. De melaatse wordt rein en hij wordt daarna een verkondiger van het heil.
Melaatsen kunnen in onze tijd gemakkelijk met behulp van antibiotica genezen worden. Maar mensen die om wat voor reden uit de samenleving gestoten worden zijn er nog steeds. Het kan door het verspreiden van en het luisteren naar roddel. Mensen kunnen daardoor kapot gemaakt worden. Het slachtoffer krijgt het gevoel dat hij niets meer goed kan doen. Dat mensen zich storen aan zijn aanwezigheid. Je krijgt totaal geen ruimte meer. Ze rekenen je af op het kleinste foutje. Je krijgt het gevoel dat je er beter maar helemaal niet meer kan zijn.
De andere vraag is in hoeverre wij zelf bereid zijn om op te komen voor hen die uitgestoten of gepest worden. Wanneer iemand dat doet loopt hij ene groot risico dat hijzelf uitgestoten wordt. Hoe verwarmend kan het zijn wanneer je een fout hebt gemaakt en je probeert je excuses aan te beiden iemand reageert met: “We zijn het al vergeten. We begrijpen het. Iedereen maakt wel eens een fout.” Dat is de handreiking die Jezus deed naar de melaatse toe.

Jezus identificeerde zich volledig met de uitgestotenen, met melaatsen, met degenen die door een boze geest bezeten waren, met zieken, met degenen die leden onder een ondraaglijk verdriet, en werd daarmee zelf buitenstaander.

5

Dat is het Koninkrijk van God, waar ieder mens onafhankelijk van wie of wat hij is of doet, gezien wordt als een kind van God. Dat is Gods liefde voor ons.

Dat is de handreiking aan de melaatsen en aan alle andere uitgestotenen.

Dat is het evangelie van de daad, begonnen met Jezus Christus.

Dat uit te dragen is onze opdracht in ons leven.

Amen