Ik las laatst in een discussiegroep op het internet de volgende stelling: “Het is nog nooit wetenschappelijk aangetoond dat er ooit een gebed tot God verhoord is. Waarom zou je dan bidden?” Daar komen dan vragen bij: Is God echt machteloos, wat geloven we eigenlijk, is het relevant, maakt het wat uit?
Hoe praat je je als christen hier uit? Eerder al was er een publieke discussie of een theorie van Intelligent Design zich zou kunnen en mogen opstellen naast en in plaats van de evolutietheorie. Ook dit riep veel discussie op. Verleden week hoorde ik op het pleidooi voor een studie van het zien van de kosmos als een Intelligent Design de reactie: “Sinds het wetenschappelijk niet is aan te tonen dat er een Intelligent Designer bestaat nemen we aan dat Hij/Zij niet bestaat.” Dat heeft verregaande implicaties. Geloof lijkt dan zinloos en machteloos.
Zijn we als gelovigen, althans in Nederland, echt vrij wild geworden? Een slinkende vergrijzende minderheid, die “nog niet zo ver is” dat ze de wetenschappelijke inzichten van het rationalisme en de verlichting kan beamen? Een schrijver van een ingezonden brief, in reactie op de discussie over de militante Islam, merkte op: “God is al dood. Nu Allah nog”. Dat vond hij een goede ontwikkeling.
Staan we echt met lege handen in deze discussie. Hebben de woorden die we hier spreken, bidden en zingen nog enige betekenis?
Haaks op deze gedachten staat het woord wat Jezus met nadruk tot zijn volgelingen zegt: “Niets zal voor jullie onmogelijk zijn.” Dit is de volkomen en volledige ontkenning van deze ideeën. Als je tegen iemand zegt: “Niets zal je onmogelijk zijn” – dan is dat goed nieuws. Dat nieuws heeft Jezus aan zijn leerlingen doorgegeven. Het blijkt echter een heel weerbarstige materie te zijn. In de bijbel lezen we elke keer weer hoe de geloofshelden die de discipelen zijn, elke keer falen. Daardoor komen ze ook dichterbij. Ze zijn in alle opzichten menselijk. Jezus heeft het over een andere werkelijkheid, waanneer hij spreekt over: “Niets zal voor jullie onmogelijk zijn.” Het woord van Jezus probeert ook al 2.000 jaar door te dringen in onze sociale en politiek werkelijkheid. Ook hier lijkt het alsof er elke keer een terugval is. Moeten we niet pessimistisch zijn over de waarde van Jezus’ uitspraak gezien alle oorlogen, natuurrampen, misdrijven, verontmenselijking, armoede en onrecht, wat nog steeds plaats vindt in onze wereld?
Maar geloof is dat je door Jezus gesterkt weet en dat je uitzicht houdt op een betere toekomst van vrede en rechtvaardigheid, maar tegelijk ook dat je oog krijgt hoe in het kleine en in het verborgene dit al begint te groeien.
De gelezen tekst in het Mattheüs evangelie gaat over geloof en ongeloof als tegenstellingen. Er is iemand die zijn zoon bij Jezus brengt. Hij zoekt naar genezing voor zijn zoon die al vanaf zijn geboorte “maanziek” is. Hij lijdt blijkbaar aan een soort vallende ziekte of epilepsie. Soms valt hij in het water en een andere keer bezeert hij zich door in het vuur te vallen. De vader heeft blijkbaar nooit de hoop opgegeven dat zijn zoon een keer beter zal worden, ook tegen beter weten in. Hij is eerst naar de leerlingen gegaan. Deze waren niet in staat de jongen te genezen en gaven het blijkbaar toen maar op. De vader klaagt zijn nood bij Jezus. Dan gebeurt er iets wonderlijks. Jezus wordt heel boos. Het komt zelden voor in de evangeliën dat Jezus boos wordt. Het is een uitzonderlijke reactie. Jezus zegt: “O ongelovig en verworden geslacht, hoe lang moet ik bij u zijn?” In de nieuwe bijbelvertaling staat er: “Wat zijn jullie toch een ongelovig en dwars volk, hoe lang moet ik nog bij jullie blijven? Hoe lang moet ik jullie nog verdragen?” Dit is een uitzonderlijke reactie. Verwacht Jezus dat we te allen tijde in staat zijn een zieke te genezen? Verwacht hij dat we wonderen doen op commando?
Wanneer je zo’n verhaal met gemeenteleden leest dan is soms de reactie dat ze kwaad worden op Jezus. “Deze uitval van Jezus is niet terecht. Wat verwacht hij eigenlijk van ons? Je doet je best. Je mag toch niet het onmogelijke van iemand eisen?” Een mogelijke andere reactie kan zijn: “Stel je hebt je kind of je partner door de dood verloren, betekent dat dan dat je te kort schiet als gelovige?” Het verhaal roept fundamentele vragen op van de inhoud van het evangelie, van het mandaat van Jezus van wat geloof eigenlijk is en hoe we geloofsgemeenschap zijn in relatie tot de wereld.
Als we het verhaal van de maanzieke jongen in de context van het Mattheüs evangelie plaatsen dan zien we dat het staat na twee succesverhalen, namelijk de belijdenis van Petrus te Caesarea dat Jezus de Messias is en daarna de verheerlijking op de berg. Jezus gaat daar met drie discipelen: Petrus, Jakobus en zijn broer Johannes de berg op. Daar ontmoet Jezus Mozes en Elia. De Wet en de Profeten zijn vervuld in Jezus de Christus. Dit is een stralend ogenblik. Petrus wil het ogenblik vasthouden en biedt aan om drie tenten te plaatsen: een voor Mozes, een voor Elia en een voor Jezus. Dan dalen ze van de berg af en komen bij “het volk” en ze ontmoeten ongeloof. Dit is een groot contrast, van de droom, naar de harde werkelijkheid. Jezus had volgens Mattheüs (10: 8) eerder al de leerlingen uitgezonden en hen de macht gegeven om boze geesten uit te drijven. Deze macht is geen automatisme. Het is niet een eens en voor altijd. Het is gebaseerd op geloof, wat gevoed wordt door een gemeenschap die je inspireert, steunt en bemoedigd.
Jezus verwijt “het volk” ongeloof en dat het dwars is. De mensen luisteren wel naar Jezus maar volgen hem eigenlijk niet met hun hart. Zijn woorden raken alleen maar de buitenkant. Geloof is cruciaal. Zonder geloof is de keten verbroken, die ons met Jezus en met zijn missie verbindt. Het mag de allerkleinste hoeveelheid geloof zijn, maar het moet er zijn. Wanneer er totale duisternis is dan kan het licht van een lucifer of een waxine lichtje al maken dat je tenminste iets kunt zien en dat je weet waar je bent. Dan heb je binnen de lichtcirkel, hoe klein die ook is, een plek die veilig en vertrouwd is. Zelfs met een geloof dat zo groot is als een mosterdzaadje breng je verandering te weeg. Je staat open voor de werkelijkheid van God, die andere wereld, met andere waarden, waar je kunt hopen op dingen die onmogelijk of hopeloos lijken. Zonder een minimum aan geloof is Jezus’ missie zinloos en mislukt. De fakkel wordt niet doorgegeven. Het licht dooft. Dat is de teleurstelling van Jezus dat de hoop verdwenen is, dat het geloof inactief geworden is, dat alles ophoudt, dat mensen het opgeven.
Jezus dwingt vervolgens de boze geest de jongen te verlaten. Nu is het begrip “boze geest” geen moderne diagnose voor een bepaalde aandoening (tenminste niet in West Europa). Je kunt een “boze geest” ook definiëren als iets wat macht over je krijgt, zodat je je vrijheid van handelen kwijt bent. Je kunt af en toe iets te veel drinken en vervolgens merken dat je er niet meer buiten kan. Dat het je de baas geworden is. Dat kan ook gebeuren met drugs of met een andere verslaving van wat dan ook.
De leerlingen komen bij Jezus en vragen hem: “Waarom lukte het ons niet de jongen te genezen?” Jezus verwijt hen hun gebrek aan geloof. Het is een machteloos geworden geloof en een gebrekkig vertrouwen in de mogelijkheden van Gods wonderbare hulp. Jezus zegt hen dat wanneer ze maar een geloof zouden hebben zo klein als een mosterdzaadje dan zou dat geloof al een berg kunnen verzetten. Het gaat misschien hier niet alleen om de fysieke omvang van iemands geloof. Een mosterdzaadje staat bekend om zijn grote groeikracht. Het kan met zijn wortels zich nestelen in rotsen en door asfalt heen groeien.
De wereld die we zien en ervaren is niet de wereld, die mogelijk is. Het is niet de wereld waarop we hopen: een wereld van vrede, gerechtigheid, menselijk geluk, wederzijds begrip, harmonie, voorspoed. Met de ogen van het geloof echter zien we ook die andere wereld: glimpen van liefde en hoop, kleine dingen die grote veranderingen te weeg brengen. We kunnen kleine mosterdzaadjes zien ontkiemen. Zo’n mosterdzaadje zou geweest kunnen zijn de broederschap die de 25-jarige jongeman Roger in Taizé in 1940 een internationale, oecumenische gemeenschap stichtte. Nu telt de gemeenschap van Taizé een honderdtal broeders, katholiek en protestants, uit meer dan vijfentwintig landen. Honderdduizenden jongeren komen er elk jaar om zich te laten inspireren door de gemeenschap en door de muziek, door de sfeer en de spiritualiteit die men daar voorleeft. De liederen van Taizé worden over de hele wereld gezongen. Een klein mosterdzaadje, door Frère Roger in 65 jaar gelden geplant is een grote boom geworden. Er zijn vele van dit soort voorbeelden te vinden, ook in eigen kring of in de eigen geloofsgemeenschap. Een grote natuurramp treft New Orleans. Maar tienduizenden blijken bereid om hun leven en gezondheid te riskeren om mensen te redden en te helpen.
15 jaar geleden beweerde Francis Fukuyama dat er een einde was gekomen aan de geschiedenis. Er zou geen verandering meer mogelijk zijn. Het politieke wereldsysteem was nu stabiel. Er is geen uitzicht meer op de transformatie, op een wereld van vrede en gerechtigheid. Het “democratisch kapitalisme” had gewonnen. Is dat zo? Moeten we de hoop opgeven dat armoede en onrecht eens voorbij zullen zijn?
In zo’n situatie trad de profeet Jeremia op. Dit was bij het aantreden van koning Jojakim in 609 VC. Het land was bedreigd door Egypte, maar het volk voelde zich veilig omdat ze in Jeruzalem wonen waar de tempel is. Jeremia pleitte tegen deze valse zekerheden, tegen onrecht, tegen de vruchtbaarheidsriten, tegen kinderoffers. Hij pleitte voor een geloof in een betere wereld, voor het geloof dat mensen zich terug kunnen keren tot God, voor een goede verhouding met God, die leidt tot goede verhoudingen tussen de mensen, tot rechtvaardigheid.
Er zijn mensen die blijven geloven dat wat volgens mensen onmogelijk is, mogelijk is bij God. Zo kreeg de vader van de zieke jongen eindelijk genezing voor zijn zoon, omdat hij bleef geloven in de mogelijkheid van genezing. Dit is niet de belofte dat alle zieken en alle ziektes genezen worden. Maar er is een oproep om ons niet bij de bittere werkelijkheid neer te leggen. Er is altijd uitzicht op een andere werkelijkheid, de werkelijkheid van het mosterdzaadje, wat bergen kan verzetten. In gebed, in viering, in woord en in daad kunnen we uitdrukking geven aan dit geloof.
En wanneer we deze weg gaan, klinkt het woord van Jezus in onze oren:
“Heb goede hoop. Niets zal voor jullie onmogelijk zijn!”