Wat ik geloof. Geloof is voor mij overgave aan het mysterie. Er is meer dan ik kan zien, meten, weten met mijn verstand. Alles komt van God en keert terug naar God. ‘Grote’ woorden als God, Schepping, Liefde, Genade, het Wonder zijn niet te vermijden, maar dat geeft niet. Ik zie het wonder, Gods wonder, in de geboorte van mijn kind. Ik ben tot tranen toe geroerd. Ik ervaar de komst van mijn kind als een geschenk van God. Elke keer weer. De ontmoeting, eenmaal in mijn leven, met mijn levenspartner, die mijn liefde voor haar beantwoordt. Een wonderbaarlijke genezing. Een gebed wat verhoord wordt. Een bijzondere, onverwachte ontmoeting, waarbij je zegt: ‘Dat is geen toeval meer.’
Geloof is iets wat je hebt, maar ook iets wat moet leren, net zoals taal, muziek en poëzie. Ik had het voorrecht op te groeien in een harmonieus christelijk gezin. Vader en moeder zaten in het onderwijs en waren enorm betrokken bij hun leerlingen, met name zij die achterbleven of die lastig waren. Je was, zo zeiden ze vaak, er vooral voor die ‘rotkinderen,’ die eigenlijk helemaal geen rotkinderen waren. Mijn ouders waren gelovig, maar ook praktisch. Je moest niet overdrijven. Dat zou alleen maar leiden tot hoogmoed. Vrijheid is voor de mens het hoogste goed. Wat betreft je geloof moet je je niet ergens op laten vastleggen. Mijn vader leerde mij: ” Dem Reinen ist alles rein, aber den Schweinen wird alles Schwein.” Ze waren midden-orthodox, dat wil zeggen noch vrijzinnig, noch orthodox. Ze kozen voor de gulden middenweg. Ik ging als klein kind mee naar de kerk. Ik snapte niets van de preek en ook niet van de lange gebeden, maar je kon fijn fantaseren. Ik fantaseerde dan dat ik kon vliegen. Ik vloog vanuit mijn bank de hele kerk rond. De mensen in de kerk zouden dan zeggen: ”Kijk. Er is een wonder gebeurd. Die jongen vliegt zomaar de kerk rond.” De tekst en de muziek van sommige liederen spraken me meer aan dan andere. Bijvoorbeeld het lied: “Een naam is onze hope, een grond heeft Christus' Kerk, Vergaard uit alle streken, in heel de wereld een, werd dit haar zalig teken, dat allen is gemeen. Bij 't bloedlicht der flambouwen, in 't heetste van de strijd, wacht zij in stil vertrouwen de vrede voor altijd ..” en “God is getrouw, zijn plannen falen niet, Hij kiest de zijnen uit, Hij roept die allen. De Heil'ge Geest, die haar de toekomst spelt, doet aan Gods kerk zijn heilgeheimen weten. Hij trekt met heel zijn kerk van land tot land als Gods gezant” en tenslotte het lied “De dorre vlakte der woestijnen zal zich verblijden eindeloos. De zandzee zal herschapen schijnen, want bloeien zal zij als een roos. Waar eens vergeefs verdwaalden zochten is nu een welbereide baan, waarop des Heren vrijgekochten bij duizenden naar Sion gaan.” Met de inhoud van die liederen identificeerde ik me en dat doe ik eigenlijk nog steeds.
Ik ging naar de School met de Bijbel. Door de week begon de meester of juffrouw de dag met het vertellen van Bijbelverhalen. Vrijdags hoorden we zendingsverhalen. Daar keek ik naar uit. De zendeling werkte in het oerwoud en was bereid zijn leven te riskeren. Ik wilde al op jonge leeftijd dominee of zendeling worden. Op de middelbare school sloeg de twijfel toe. Schoot ik niet tekort? Ik ging niet meer elke keer naar de keuken om mijn moeder te helpen met de afwas en ik ging ook niet naar de gehandicapte buurman om hem bij te staan. Op mijn 16de veranderde mijn belangstelling. Ik had een oude bromfiets gekocht en sleutelde daar dagenlang aan. Mijn school prestaties namen in evenredigheid af en ik bleef een paar keer zitten. Uiteindelijk slaagde ik voor mijn staatsexamen HBS-B. Met dat diploma stond de wereld voor me open. Ik ging studeren. Ik twijfelde tussen verschillende studies, maar koos uiteindelijk voor de studie politicologie aan de Universiteit van Amsterdam, waar zestig procent van de studie uit interessante bijvakken bestond. Ik wilde met mijn studie een bijdrage leveren aan een betere wereld. Al spoedig raakte ik betrokken bij het werk van Amnesty International, dat toen nog een heel kleine organisatie was. Amnesty was zelfs verdacht, want het werd door velen gezien als een linkse actiegroep. Ik werkte op het actiesecretariaat. Dit was concreet. Mensen helpen die onschuldig in de gevangenis zaten, die gemarteld werden, die “verdwenen” in Griekenland, Portugal, Spanje, Turkije, Marokko, Chili, Brazilië, Argentinië, Indonesië en de Sovjet Unie. Wij waren de laatste hoop van deze vergeten mensen. Geloof in actie.
Ik wilde het ontwikkelingswerk in en kreeg de kans waar om in 1970 vier maanden in India te studeren. Hier ontmoette ik de Missionaries of Charity, die zich bezig hielden met de stervenden op straat, die zij naar hun hospices brachten, die ze Nirmal Hriday, de Hemelse Vrede, ‘Home for the Dying Destitutes’ noemden. Ik raakte diep onder de indruk van hun geloof en hun werk. Ze spraken niet over hun geloof, maar ze deden het moeilijke werk gewoon met alle blijmoedigheid. Na mijn afstuderen kreeg ik werk als leraar maatschappijleer en daarna als docent politieke vorming op een HBO. Ik had inmiddels de liefde van mijn leven leren kennen, een leuk, knap meisje met een zachte “g” afkomstig uit het zuiden van het land. Een puur toevallige ontmoeting, maar gelukkig ‘toeval bestaat niet.’ Ze had dezelfde idealen als ik. Ik kreeg de mogelijkheid om via Dienst over Grenzen als leraar maatschappijleer en geschiedenis in Zambia te gaan werken. Zambia was een Frontlijnstaat, die steun gaf aan de bevrijdingsbewegingen van Rhodesië, Zuid-Afrika, Namibia, Angola en Mozambique. We gingen naar Chinsali in het noordoosten van het land. Daar raakte ik geïnteresseerd in de geschiedenis van Afrika, een vakgebied wat helemaal nieuw voor mij was. In Chinsali was vroeger een belangrijke zendingspost geweest van de Schotse zending en tevens de geboorteplaats van Kenneth Kaunda, de president van Zambia. Na terugkeer uit Zambia meldde ik me met een onderzoeksvoorstel over de rol van de Schotse Zending in Noordoost Zambia aan bij de Universiteit van Londen en werd er aangenomen.
Twee jaar erna was er weer een vacature in Zambia, nu in Kitwe, als Research Fellow en Conference Organizer bij Mindolo Ecumenical Foundation. Vier jaar later, na terugkeer in het vaderland, kreeg ik een betrekking aangeboden bij het Vrijzinnig Protestants Centrum in Utrecht met als opdracht de begeleiding van een kerkelijk jongerenuitwisselingsproject Nederland- Zambia. Er diende zich daar de mogelijkheid aan om via een alternatieve weg de remonstrantse predikantsoplelding te volgen. Ik meldde me daarvoor aan en werd er aangenomen, alhoewel ik geen remonstrant was. In 1995 werd ik bevestigd als predikant met als opdracht om les te geven op de theologische hogeschool van Jayapura, West Papoea, Indonesië. Over dat land en dat volk hoorde ik als kind bij het voorlezen uit het leesboek Jaap en Gerdientje. Beiden mochten een reis maken naar hun oom, die zendeling ws op Nieuw Guinea. De cirkel was rond. De jaren daar waren voor mij, voor mijn vrouw en voor onze drie kinderen in de tienerleeftijd boeiend. De Papoea’s worden er erg onderdrukt door de Indonesiërs, die hen niet als volwaardige burgers beschouwen. Er vinden ernstige mensenrechtenschendingen plaats, die onbestraft blijven. Wat kun je er tegen doen?
Na terugkeer in Nederland bleef ik betrokken bij actie voor de Papoea’s via de Stichting Hapin (Hulp aan Papoea’s in Nood) en bij de werkgroep Papoea Solidariteit. Ik werd studentenpredikant in Maastricht en predikant van de Remonstrantse Gemeente Zuid-Limburg. Ik vervul regelmatig preekbeurten. Dat is een goede aanleiding om diep in een Bijbeltekst te duiken. Wat is de betekenis ervan en wat heb je eraan? Geloof omzetten in daden.
Geloven is ook emotie en inspiratie. Ik krijg inspiratie van de muziek van Händel, Bach, van Russisch- Orthodoxe kerkmuziek, soefimuziek en van Taizé. En van gesprekken met mensen en met medechristenen in al de landen waar we gewoond en gewerkt hebben. Waar ze op een heel andere manier tegen geloof en kerk kijken als jezelf, maar waar je je ten volle geaccepteerd voelt vanwege het geloof wat je deelt.
Voor al die ervaringen in mijn leven ben ik God dankbaar.
At Ipenburg